Waarom is macro-economie zo’n moeilijk vak? Neem het rentebeleid van de ECB: waarom zijn economen het daarover nooit eens? Kan iemand dat simpel uitleggen? Met deze verzuchting vindt u veel financieel ingewijden aan uw kant. Laat mij toch een poging doen. Er zijn markten voor van alles en nog wat. Zo ook voor het uitstellen van uw consumptie. U zet uw geld op de bank als buffer voor morgen. Echter, tegenover uw spaargedrag moet iemand anders bereid zijn om te lenen. Anders loopt de economie vast, dan is er geen emplooi voor wat vandaag geproduceerd wordt. Over deze identiteit: sparen = investeren, zijn alle economen het eens. Keynes grote inzicht in de jaren dertig was dat er soms teveel gespaard wordt. Dan moet de overheid ingrijpen. Doe je dat niet, dan ontstaat er werkloosheid. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was deze wijsheid het standaard recept tegen werkloosheid: lagere rente en hogere overheidsuitgaven om sparen te ontmoedigen.
In een beroemde speech in 1968 stelde Milton Friedman deze wijsheid ter discussie. Werkloosheid is niet altijd het gevolg van teveel sparen. Het kan ook liggen aan de arbeidsmarkt: te hoge lonen, te genereuze uitkeringen. Als de overheid dan de bestedingen opvoert, leidt dat niet tot minder werkloosheid maar tot meer inflatie: bedrijven verhogen hun prijzen, omdat ze niet aan de vraag kunnen voldoen, aldus Friedman. De jaren zeventig bewezen zijn gelijk. Overheden voerden de bestedingen op, zonder resultaat. De lessen van Friedman waren de inspiratie voor mensen als Reagan, Thatcher, en in Nederland Lubbers voor renteverhogingen. Dat veroorzaakte werkloosheid, die de vakbeweging dwong om akkoord te gaan met arbeidsmarkthervormingen. Het beleid had groot succes.
Het oude Keynesiaanse recept bleek dus te simpel. Er was behoefte aan een nieuw houvast. De econoom John Taylor stelde voor niet naar werkloosheid, maar naar inflatie te kijken. Neem een inflatienorm, bijvoorbeeld 4%. Als de inflatie daarboven komt, dan wordt er te weinig gespaard. Door een renteverhoging kan de centrale bank de bestedingen afremmen en daalt de inflatie weer tot 4%. En precies omgekeerd als de inflatie te laag is. Dan voorkomt een renteverlaging een recessie. Taylor’s regel heeft tussen 1990 en 2005 prima gewerkt. Het is de nieuwe standaard geworden, die in veel macromodellen is verwerkt. Het voordeel is bovendien dat conjunctuurbeleid een zaak werd van centrale bankiers. Politici waaien immers teveel met alle winden mee, zo was het idee.
En wat moeten centrale bankiers volgens Taylor’s regel dus doen in de huidige situatie met lage inflatie? Precies, de rente verlagen, net zolang totdat de inflatie weer aantrekt.
Blijft de vraag wat de juiste inflatienorm is: 4%? of 2%, zoals de ECB hanteert? Eerlijk gezegd maakt dat geen bal uit. Een economie kan prima functioneren met ieder inflatiepercentage, zolang lonen en prijzen maar even snel stijgen. Het is haast te mooi om waar te zijn: de inflatienorm maakt niets uit? Inderdaad, te mooi, want het is niet waar. Er zijn twee vanzelfsprekende uitzonderingen: te hoge en te lage inflatie. Te hoog is Zimbabwe, of Duitsland in 1923, niet relevant voor OESO landen. Te laag klemt des te meer, omdat de rente gemiddeld meebeweegt met de inflatie. Een lage inflatienorm impliceert daarom een lage rente. Maar de rente kan niet negatief worden. Door deze ondergrens werkt Taylor’s recept tegen recessies niet meer. Met dit probleem kampen alle grote centrale banken in de wereld, in de VS, Japan, Engeland, en in Frankfurt. De lage rente is dus een simpele toepassing van de macro-economische orthodoxie. Dat maakt de opwinding daarover in Nederland en in Duitsland zo opmerkelijk, of misschien beter, zo onbegrijpelijk.