Zoals algemeen bekend, kost het minimumloon banen. Zonder een minimumloon vindt de arbeidsmarkt moeiteloos een evenwicht op het kruispunt van vraag en aanbod. Als een minimumloon werkgevers dwingt meer te betalen dan het evenwichtsloon, dan neemt de vraag af en blijft een deel van de werkzoekenden zonder werk. Deze prachtige theorie is deel van ieder eerstejaarscollege economie. Er is maar één probleem: het komt niet uit de data. Al decennia lang wordt er veel onderzoek naar gedaan, voor Amerika, Engeland, Duitsland, China, en onlangs voor Brazilië. Het minimumloon heeft vaak enorme gevolgen voor de loonverdeling. Het kost echter nauwelijks banen. Alleen in Frankrijk is dat anders. Daar verdient één op de tien werknemers het minimumloon, dat is teveel. Recent onderzoek voor Brazilië laat zien hoe een hoger minimumloon daar heeft geleid tot fors lagere beloningsverschillen, maar niet tot minder banen, het is eerder omgekeerd. Hoewel de eerste studie voor Amerikaanse fast food restaurants inmiddels is achterhaald (er zaten teveel haken en ogen aan), vinden nieuwe studies veelal hetzelfde. Economen begrijpen inmiddels ook beter waarom. Op de arbeidsmarkt verdient niet iedereen precies het evenwichtsloon. Veel mensen beginnen maar vast in een slecht betaalde baan, in de hoop later iets beters te vinden. Als de ene werkgever dan meer gaat betalen, dan moet de anderen wel mee, want anders lopen hun werknemers te snel weg. Het minimumloon beïnvloedt daardoor ook de lonen hogerop in de verdeling. Toen economen de wiskunde van dit soort modellen onder de knie kregen, bleek dat een bescheiden minimumloon tot meer banen en minder beloningsongelijkheid leidt, precies zoals uit het onderzoek voor Brazilië bleek. Vroeger was het minimumloon louter iets van links, nu pleiten ook rechtse partijen voor een hoger minimumlonen, zoals eerder Cameron en nu May in Engeland doen. Lonen worden dus niet louter bepaald door vraag en aanbod. Instituties hebben een grote invloed. Sterker nog, het ideale evenwicht wordt vaak beter benaderd met een beetje institutionele bijsturing.
Die discussie is voor Nederland nu hoogst actueel. Onlangs hebben Klaas Knot (DNB) en Laura van Geest (CPB) (opnieuw) gepleit voor hogere lonen in Nederland. Jens Weidman, de Duitse evenknie van Klaas Knot, heeft eerder in Duitsland hetzelfde gedaan. De Eurozone heeft dringend behoefte aan een beetje meer inflatie, met name in Nederland en Duitsland. Het grote betalingsbalansoverschot, de hoge winstquote en de dalende werkloosheid terwijl de lonen in Nederland en Duitsland nauwelijks stijgen geven aan dat de arbeidsmarkt een beetje bijsturing best kan gebruiken. Zonder inflatie kan de ECB geen fatsoenlijk monetair beleid voeren. Het is eerlijk gezegd een moedig pleidooi van Knot en Weidmann. Het past niet in ons standaardbeeld van een norse centrale bankier. Het gaat in tegen de belangen van het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW meteen duidelijk maakte. Het is echter een consequente analyse vanuit een bredere verantwoordelijkheid voor de Eurozone als geheel.
In het Financieele Dagblad stelden drie economen, Roel Beetsma, Lex Hoogduin en Bas Jacobs, dat de overheid geen invloed heeft op de lonenontwikkeling. Lonen worden bepaald door vraag en aanbod, zo was hun visie. De redactie van het FD liet zijn instemming blijken. Die visie is zoals gezegd goed voor een eerste jaars college. Een vervolgcursus arbeidseconomie laat er echter weinig van heel. Het Nederlandse minimumloon is erg laag. En de overheid heeft dus een eenvoudig instrument om de lonen omhoog te krijgen. Nog simpeler is als de overheid gebruik maakt van haar rol als de grootste werkgever. Doe de ambtenarensalarissen omhoog. Dat heeft groot effect op wat andere werkgevers betalen. Het helpt uiteindelijk iedereen.