Wat doet een bedrijf met een grote eenmalige financiële meevaller? Die vraag stelde drie Amerikaanse economen zich, onder wie Olivier Blanchard. De standaard economische theorie heeft een simpel antwoord: geef het geld terug aan de aandeelhouders. Als het bedrijf nog waardevolle investeringsprojecten op de plank had liggen, dan had het daar al eerder financiering voor gezocht. Het bedrijf kan zelf nieuwe projecten gaan bedenken, maar waarom zou het daarvoor beter geëquipeerd zijn dan andere bedrijven. Geef het geld dus terug aan de aandeelhouders. Zij kunnen het dan elders beleggen. Blanchard c.s. hebben uitgezocht wat er in de praktijk gebeurt. Zij hebben 7 jaargangen van de New York Times en de Wall Street Journal doorgeploegd op zoek naar gerechtelijke uitspraken, waarbij een bedrijf plotseling een slepende claim alsnog gehonoreerd zag. Wat hebben die bedrijven, of beter, wat heeft het management daarvan met dat geld gedaan?
U raadt het al: geen enkel bedrijf heeft het geld terug gegeven aan de aandeelhouders. Wie wel eens met een CEO of commissaris praat, weet dat dat in de praktijk geen reële optie is. Geld teruggeven aan aandeelhouders? Geen denken aan. Onderneem iets! Toon ambitie! Door het terug te geven aan de aandeelhouder geef je jezelf als management een brevet van onvermogen. Dus gingen bedrijven op overnamepad, ze diversifieerden hun activiteiten. De resultaten van deze expansiedrang laten zich raden: geen van de nieuwe activiteiten was een succes. Meestal werd de overname korte tijd later weer van de hand gedaan. Van de meevaller was dan weinig meer over. En wat dacht de beurs van deze gang van zaken? Die had dat allang ingeprijsd. De beurswaarde zou rond de uitspraak moeten stijgen met het bedrag van de financiële meevaller. Immers, de waarde van het bedrijf is plotseling toegenomen. Dat valt tegen. Hooguit 15 tot 30 % van de meevaller komt in de beurswaarde terecht. De aandeelhouders hadden zich er allang mee verzoend dat meer dan 70% van het extra geld zou verdampen in geldverslindende overnames. Dit is een belangrijke vingerwijzing voor wie het gedrag van CEO’s en commissarissen wil begrijpen: zij bouwen liefst hun eigen imperium uit, pas achter aan de rij staan de aandeelhouders (gaat niet over u? Denk aan uw pensioenfonds).
Bij de publicatie van het rapport over de woningcorporaties moest ik hieraan denken. De woningcorporaties hebben ook een onverwachte financiële meevaller gekregen. Sinds de verzelfstandiging van de woningcorporaties in 1996 zijn de woningprijzen in Nederland geëxplodeerd. De omvang van deze meevaller is ongekend, 100 tot 200 miljard, niet één Maserati , maar een miljoen. Waar de sector zijn balans in 1996 netjes op orde had, daar puilde het vermogen in 2004 uit de kassa. Directeuren van corporaties werden plotseling beheerders van enorme vermogens. Dat vermogen nam voortdurend toe en het was van niemand. De overheid had niet bepaald wie de eigenaar was. Dat had goed een pensioenfonds kunnen zijn. Die waren wel gaan piepen, de pensioenen moesten immers worden betaald. Dat is niet gebeurd en dus moest het wel fout gaan. De Tweede Kamer is er de afgelopen 10 jaar regelmatig voor gewaarschuwd. Er was echter geen belangstelling voor. Er waren teveel politieke vrienden die uit de ruif meeaten, soms met honorabele motieven. Kostbaar was het wel. Hoeveel geld verloren is gegaan zullen we nooit weten. Daarvoor is de boekhouding van de sector te krakkemikkig.
Ondertussen moet de sector wel verder. Corporaties zijn eerbiedwaardige bedrijven met een lange historie en een belangrijke taak: zorgdragen voor goede huurhuizen. Die kun je niet laten zwemmen. Dat gebeurt nu wel. Helaas weet voorlopig niemand hoe het verder moet. Voer voor een latere column.