In Duitsland bezitten de rijkste 66 mensen gemiddeld $6,5 mrd, in het VK is dat gemiddeld $3 mrd
Nederland is ervan overtuigd dat de top een steeds groter deel van het inkomen verdient. Die overtuiging siert ons, maar hij is helaas onjuist. Zoals ik twee weken geleden in mijn bijdrage op deze pagina liet zien, is het aandeel van de topinkomens sinds 1950 sterk gedaald. In 1950 had Nederland van de onderzochte landen, gemeten naar het inkomensaandeel van de top één procent, de meest ongelijke verdeling. Tegenwoordig zijn wij juist de meest egalitaire samenleving. Vanzelfsprekend riep deze observatie veel reacties op. De meest voorkomende reactie was dat ik wel schreef over de inkomens, maar niet over de vermogens. Was dat doelbewust, zo vroegen mensen zich af. Wist Teulings dan niet dat Nederland na de Verenigde Staten de grootste vermogensongelijkheid had volgens de OECD, de organisatie van ontwikkelde economieën? Ik hoop dat de lezer me niet euvel duidt, maar ik heb inderdaad doelbewust niet over vermogens geschreven. Ik wist dat daarop dit commentaar zou komen. Dat commentaar zou dan een mooie aanleiding zijn om een tweede mythe te ontzenuwen. Vermogens zijn overal ter wereld zeer ongelijk verdeeld, maar in Nederland valt dat relatief erg mee. Met uitzondering van België is het vermogen van de top nergens zo laag als in Nederland.
PENSIOENEN EN HUIZEN
Waarom is mijn conclusie bijna omgekeerd aan die van de OECD? De OECD laat inderdaad zien dat de verschillen in vermogen tussen huishoudens in Nederland groot zijn (zie: OECD). Dat ligt echter niet aan de hoge top, maar aan het lage midden. De cijfers van de OECD laten ook zien dat het gemiddelde vermogen per inwoner in Nederland erg laag is. Dat heeft twee oorzaken: pensioenen en huizen. Nederlanders hebben hun pensioenvermogen niet op de bank staan, maar bij hun pensioenfonds, gemiddeld een ton per inwoner. Dat scheelt een slok op een borrel. De tweede reden is dat de OECD-cijfers betrekking hebben op 2014, net na de huizenprijscrisis. Omdat het huis het grootste deel van het vermogen van de middenklasse is, heeft deze crisis dat vermogen sterk aangetast. Bij een volgende update van de OECD-cijfers zal de vermogensongelijkheid in Nederland weer gedaald zijn. De huizenprijzen zitten immers weer in de lift. Voor een zinvollere beschouwing van de rol van topvermogens in de maatschappelijke ongelijkheid moeten we een manier hebben om vermogens met inkomens te vergelijken. Dat kan door een gemiddeld rendement te nemen. Laten we hiervoor 5% nemen. Dat correspondeert met een koers-winstverhouding van twintig op de beurs. De rijksten ter wereld, mensen als Jeff Bezos van Amazon en Mark Zuckerberg van Facebook, hebben een vermogen van ruwweg $100 mrd. Zij hebben daaruit dus een jaarinkomen van 5% van dat bedrag, dus $5 mrd. Daarmee vergeleken zou ING-topman Ralph Hamers zelfs met zijn salarisverhoging een kleine kruimelaar zijn, om over Mark Rutte met zijn twee ton maar te zwijgen. Omdat vermogens zo extreem ongelijk verdeeld zijn, is het voor een goede analyse cruciaal dat de allerrijksten allemaal in de steekproef zitten. De rest van de verdeling is een stuk minder relevant. De gebruikelijke databronnen vallen daardoor af. Zelfs belastingcijfers zijn ongeschikt. Ik kijk daarom voor ieder land naar de rijkste persoon op een miljoen mensen, dus naar de rijkste 17 Nederlanders, de rijkste 83 Duitsers, en de rijkste 326 Amerikanen. Die mensen bezitten veelal meer dan een miljard dollar. Van de miljardairs in de wereld wordt door het tijdschrift Forbes een ranglijst bijgehouden https://www.forbes.com/billionaires/list/19/ – version:static_header:country, net zoals Quote dat doet voor Nederland. Betere cijfers dan dat zijn er niet. Het vermogen in deze groep is bovendien een goede voorspeller voor het vermogen van een bredere groep topvermogens, zoals econoom Vilfredo Pareto een eeuw terug heeft laten zien. Een uitgebreide analyse zou een proefschrift waard zijn. Het gemiddelde vermogen van de rijkste persoon op een miljoen Amerikanen is $15 mrd. Hun jaarinkomen is 5% daarvan, dus $750 mln. Daarmee verdient deze extreem kleine groep ruwweg 1,5 % van het Amerikaanse nationaal inkomen. De qua omvang vergelijkbare groep van 17 rijkste Nederlanders heeft ongeveer een zesde van dat bedrag, $2,5 mrd ofwel 0,25 % van het nationaal inkomen. Nu weten we dat de VS veel ongelijker zijn dan Nederland, maar hoe zit dat in andere landen? Gewoon een paar voorbeelden. Onze oosterburen, Duitsland: de rijkste 66 mensen bezitten gemiddeld $6,5 mrd. Maar ook de vaak als egalitair beschouwde landen Zweden en Denemarken: $8 mrd respectievelijk $5,5 mrd, allemaal ruimschoots meer dan Nederland. De verrassing is het Verenigd Koninkrijk, dat met een gemiddelde van $3 mrd Nederland maar net voorblijft. Van de landen waarvoor ik het heb uitgezocht, laten we alleen België achter ons.
EGALITAIR EILAND
Het is interessant om na te denken over de oorzaken van zowel de verschillen tussen landen als van de opwaartse trend in de vermogens. Voer voor toekomstige bijdrages. De vraag voor nu is echter waarom wij zo graag willen delen in het Amerikaanse leed van een exploderende ongelijkheid, dat we liefst de cijfers negeren die het tegendeel laten zien. In feite is Nederland een egalitair eiland in een verder zeer ongelijke wereld. Is dit het gevolg van de financiële crisis? Willen wij een legitimatie voor onze afkeer van alles dat te maken heeft met geld verdienen? Dan heeft die afkeer potentieel een hoge prijs, want hij leidt makkelijk tot verkeerde beleidsconclusies.
Coen Teulings
FD 22 februari 2019